Een kind draagt een masker met het gezicht van de afgezette Egyptische president Morsi. Foto Ester Meerman
|

‘Allemaal in de fik steken, die Moslimbroeders’

De afgelopen paar weken in Cairo waren zwaar. Niet omdat de ontwikkelingen elkaar in hoog tempo opvolgen. Ook niet omdat ik urenlang in de Caireense zomerhitte achter marsen ronddolende Moslimbroeders aan loop, of een paar keer in de week sprintjes trek door het traangas. Nee, het was vooral zwaar omdat ik de talloze politieke discussies heb gehad met mensen die zodra het op een bepaald onderwerp aankomt veranderen in hersenloze idioten.

Ik heb onderschat hoe enorm diep de haat tegen de Moslimbroederschap zit. Jarenlang opgekropte woede komt er nu allemaal in een keer uit en het veranderd intelligente mensen binnen een oogwenk in populistische neanderthalers met het denkvermogen van een aardbei. Van doktoren, economen, advocaten en accountants tot de vuilnisman en de bediende in de supermarkt: ze zijn als het op de Moslimbroederschap aankomt allemaal even bot en lomp.

Er komen de meest schandalige dingen uit. Moslimbroeders moeten allemaal “hun handen afgehakt krijgen”, “collectief in brand worden gestoken” of “massaal afgezonken worden in de Nijl”. Die sit-in bij Rab3a Al Adawiyya, waar de Moslimbroeders al ruim drie weken protesteren tegen het afzetten van president Morsi, willen dat “iemand daar maar eens een wat napalm op gooit” of “er met een auto vol explosieven naar binnen rijdt”.

Die 51 mensen die anderhalve week geleden doodgeschoten zijn? Eigen schuld. Hadden ze maar niet bij een sit-in van de Moslimbroederschap aanwezig moeten zijn. Dan vraag je er om.

Stug
“Geweld is nooit een oplossing, je kunt toch ook met woorden andere mensen van je gelijk proberen te overtuigen?”, probeer ik dan maar. Antwoord: “Ze luisteren toch niet.”  En vervolgens komt er een onduidelijk verhaal over de neef van de achternicht van de overbuurvrouw, die is Moslimbroeder, en daar hebben ze ooit twee minuten mee gepraat, en die bleek nogal stug en vasthoudend in zijn opvattingen. Dus.

Ik begin over de man die vorige week voor mijn ogen in brand werd gestoken. “Wat?? In brand?!? Barbaars! We zijn toch verdorie geen Syrië!”, klinkt het dan geschokt en verontwaardigd. Totdat ik vertel dat het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk een Moslimbroeder was, want hij werd ‘gepakt’ nadat de oproerpolitie de Moslimbroeders verjaagd had en de straat vol stroomde met hun tegenstanders. Dan is het opeens: “Net goed. Weer eentje minder.”

Weg ratio. Dag intelligente gesprekspartner. Hallo fascistische oermens met het EQ van een theelepel. “Maar het zijn toch ook mensen? Landgenoten zelfs”, verweer ik. “Ze zijn het woord ‘mens’ niet waardig, en de kwalificatie ‘Egyptenaar’ al helemaal niet”, klinkt het dan.

Zeef
Aantoonbare feiten worden gefilterd door een van haat doordrongen zeef. Beide partijen zijn gewapend en aan beide kanten vallen doden. Maar als je mensen een foto laat zien van een tegenstander van de Moslimbroederschap met een wapen, dan is het een betaalde crimineel of huurling, terwijl Moslimbroeders die met wapens lopen te zwaaien ‘gewone’ demonstranten zijn die toevallig een machinegeweer in hun gangkast hadden staan.

De uitzonderingen in deze tsunami van verbale wrok zijn op een hand te tellen. En die worden dan vervolgens bijna van landverraad beschuldigd door degenen die wel fanatiek meedoen aan de nationale sport die Moslimbroeder-bashen geworden is. De vraag is hoe lang dit goed blijft gaan. Het zijn nu nog maar woorden, maar wat moet er gebeuren voordat verbale haat omslaat in acties? Is deze rabiate haat überhaupt nog enigszins te stemmen?

Vergelijkbare berichten