|

Afrikaners

Citaat in het Apartheidsmuseum in Johannesburg

‘Hoe reageer jij normaal gesproken als een gesprek een racistische wending neemt?’ vraagt Carlos als we om acht uur ’s ochtends in de auto naar Durban zitten. We zijn die ochtend opgestaan in Rustenburg. Carlos is een bevriende voetbalverslaggever met wie ik door Zuid-Afrika reis tijdens de Afrika Cup.

‘Meestal probeer ik het gesprek dan op een ander onderwerp te brengen,’ zeg ik. ‘Ik ga eigenlijk alleen nog de discussie aan als ik dronken ben, of als het echt te gortig wordt.’ Carlos knikt. ‘Vroeger ging ik er altijd op in,’ zegt hij. ‘Nu niet meer. Het heeft immers geen zin. Ze snappen het toch niet.’

‘Ze’ zijn (vaak oudere) Afrikaners – en ik heb een wat moeizame relatie met hen. Dat had ik al in 2008, toen ik hier eerder woonde. En dat heb ik nog steeds.

Afrikaners voelen zich altijd slachtoffer
Het probleem met (oudere) Afrikaners is dat ze over het algemeen heel aardig zijn. (Al twijfel ik er niet aan dat die warme houding vaak deels te maken heeft met mijn blanke huid en het feit dat ik uit Nederland kom. ‘Dan verstaan jy dus Afrikaans,’ krijg ik doorgaans meteen te horen.) En je wilt ze juist níet altijd aardig vinden. Want als je een tijd met ze praat, komt een groot deel vroeg of laat opeens racistisch uit de hoek.

Afrikaners voelen zich namelijk steevast slachtoffer. Hun mooie land wordt naar de knoppen geholpen door het ANC. Dat is hun mantra. En dit ontken ik niet. Maar het lijkt mij wel zaak te beseffen dat het ANC dit doet – vaak zonder daar zelf bewust van te zijn -, doordat Afrikaners via apartheid eerst hele generaties ANC’ers naar de knoppen hebben geholpen.

Kijk, je mag je bijvoorbeeld best schamen dat je een president hebt – Jacob Zuma – die geen enkele opleiding heeft genoten en daardoor niet in staat is het land fatsoenlijk te besturen. Maar als jij het was die het hem in zijn jeugd onmogelijk maakte naar school te gaan, dan ben je toch wel de laatste die daarover mag klagen – ook al heb je in wezen gelijk.

‘Waarom het ANC toch altijd alles kapot moet maken’
In Rustenburg zaten Carlos en ik met zo’n typische Afrikaner aan de ontbijttafel. Hij wilde eerst wat praten over de wedstrijd die we de avond ervoor hadden gezien – al had hij niets met voetbal, rugby was zijn sport uiteraard. Vervolgens sprak hij wat over jagen en wild. En toen kon hij het niet laten toch ook even over de onveiligheid in Rustenburg te beginnen.

Want de situatie was erbarmelijk, stelde hij. Dat was vroeger anders. Niet dat het in tijden van apartheid allemaal beter was, maar het was wel veiliger. ‘Ik begrijp werkelijk niet dat die jongens van het ANC altijd alles kapot moeten maken,’ zei hij licht wanhopig. Hèhè, het hoge woord was er uit.

Natuurlijk hadden Carlos en ik hem er toen aan moeten herinneren dat hij net een verhaal had verteld over een zwarte jongen die bij zijn ouders in huis had gewoond en die nooit naar school had gemogen. Wellicht dat er een verband zou bestaan tussen die domme vernielzucht nu en een enorm gebrek aan opleiding van meerdere generaties zwarte Zuid-Afrikanen tot twee decennia terug (en eigenlijk nog steeds)?

En we hadden ook best in mogen grijpen toen hij tekeer ging over het feit dat die zwarte jongen, voor wie zijn blanke ouders dus uiteindelijk mooi wel een hele opleiding hadden betaald, daarna nooit meer iets van zich had laten horen. ‘Wat een ondankbaarheid!’ foeterde hij verongelijkt. Ja natuurlijk, die jonge Zulu was de schurk, niet de blanke ouders die voor het kind van slechts één enkele huishoudhulp een uitzondering hadden gemaakt.

De hel op aarde of het paradijs
We zeiden niets, wetende dat de man in kwestie (zoals zoveel Afrikaners) oprecht geen idee had racistisch te zijn. En wie zijn zwakte niet inziet, kan onmogelijk sterker worden gemaakt.

Veel (oudere) Afrikaners zitten gevangen in hun eigen kortzichtigheid. Kortzichtigheid die hen met de paplepel is ingegoten. Feitelijk kun je dus alleen maar medelijden met hen hebben. Zij zijn niet het slachtoffer van al die anderen, zoals ze vaak denken, maar vooral van zichzelf, van hun eigen indoctrinatie met hun eigen apartheidsdenken.

Zo vertelde de Afrikaner aan de ontbijttafel ook over een prachtig dorp iets verderop. Daar deed hij altijd boodschappen. Het dorp was nog volledig Duits, benadrukte hij. ‘Ze bakken daar het beste brood.’ Hij glunderde. ‘En de bakkersvrouw heeft er echt enorm mooie borsten. Alleen daarom zou je er al heen gaan. Iedereen is er Duits en alle producten zijn er van Duitse kwaliteit. Het is een paradijs in Zuid-Afrika.’

En daar zit nu precies het verschil, waren Carlos en ik het een uurtje later eens in de auto. Want voor ons klonk datzelfde dorp juist als de ultieme hel op aarde. Maar hoe leg je dat een Afrikaner uit?

Vergelijkbare berichten